Bij een verhaal in de ik-vorm speelt de verteller dat hij een personage in het verhaal is. Een verhaal in de ik-vorm spreekt de luisteraar direct aan. Er staat geen verteller tussen de personages in het verhaal en de luisteraars. “Ik” vertel over mijn acties, gedachten en gevoelens, mijn interpretaties en daarmee wordt het voor het publiek makkelijker om zich te verbinden met deze persoon.
Het maken van een verhaal in de ik-vorm vraagt zorgvuldigheid. “Ik” kan geen dingen vertellen die “ik” niet kan weten, bijvoorbeeld omdat ik er niet bij was of omdat het over drijfveren van anderen gaat. Als deze zaken toch een plek moeten krijgen in het verhaal, moet dat zijn “van horen zeggen”.
Als het gaat over een verhaal dat speelt in het verleden, kan de “ik” ook vertellen over de dingen die hij destijds nog niet wist. “Maar nu weet ik wel beter…” De ik krijgt zo trekjes van de alwetende verteller.
Het vertellen van een ik-verhaal vraagt van de verteller meer acteerwerk dan bij een verhaal met een alwetende verteller. In de ik-vorm, is het voor de verteller zaak om zijn rol vast te houden. Als je met een bepaalde stem, dialect of houding begint, moet je die ook consequent vasthouden. En als “ik” vertel over iets dat “ik” heb meegemaakt, dan moet de verteller dat ook echt beleven. Anders wordt het verhaal ongeloofwaardig.
De ik-vorm biedt mogelijkheden die de alwetende verteller niet tot zijn beschikking heeft. “Ik” hoef niet te vertellen dat iets mij boos maakte of dat ik zwaar teleurgesteld iets moest zeggen. Dat kan de verteller laten zíen. Houding, stemgebruik, gezichtsuitdrukking en gebaren vertellen een verhaal op zich.
Show, don’t tell.
Ik-verhalen bieden bij uitstek de gelegenheid voor stil spel.