Het stukje van gisteren schreef ik in een uur waarin ik zweefde tussen hoop en wanhoop, als in een soort vagevuur tussen hemel en hel. Ik voelde me als de kat in Schrödingers gedachtenexperiment. Ondertussen kan ik melden dat de kat leeft: mijn tas met spullen die ik in de trein naar Groningen had laten liggen is gevonden en ik heb alles weer terug.
Ik schreef dat er, hoe het ook zou uitpakken, wel een verhaal in zou zitten. Vanochtend realiseerde ik me dat er in dat uur waarin ik wachtte op bericht van de conducteur, wel tien verhalen door mijn hoofd zijn gegaan. Allemaal scenario’s die zich zouden kunnen hebben afgespeeld en scenario’s die zich zouden kunnen gaan afspelen. En ik merkte weer eens dat ik heel goed ben in worst case scenario’s te bedenken.
Hoe het verhaal uiteindelijk gaat klinken is nog even afwachten, maar ik denk dat er twee elementen vrij prominent in zullen zitten. De hartverzakking bij het ontdekken dat de tas nog in de andere trein stond en het weer opspringen van dat hart toen uiteindelijk bleek dat hij terecht was. En om het geheel te kleuren met wat smakelijke details zal ik ook wel blijven vertellen dat de trein waarin ik zat, bij het melden van mijn vermissing over de Veluwe reed en dat daardoor de verbinding met het meldpunt vermissingen van de NS tot twee keer toe wegviel. En het minihartverzakkinkje dat optrad, toen de meneer aan de telefoon eerst meldde dat mijn tas terecht was, maar me toen nog eens naar mijn naam vroeg. Bij de melding van mijn vermiste tas stond namelijk de naam Van Doorn uit Deventer. Maar gelukkig, bleek dat, na nog eens een half uur in spanning afwachten, toch een fout.
En ik zal het verhaal vast blijven eindigen met het vermelden dat ik “die ochtend” via Groningen van Apeldoorn naar Amsterdam reisde.