Yourcenar en van Delden

Het is alweer een tijdje geleden dat ik over dit project schreef, maar het heeft niet stilgelegen. Zoals ik in september al schreef, is de keuze voor he verhaal gevallen op het verhaal Hoe Wang-Fô werd gered van Marguerite Yourcenar. Destijds was mijn eerste indruk dat de sferen in het verhaal goed zouden kunnen passen bij de muziek: het Willink-vierluik, een strijkkwartet van componist Lex van Delden. Ondertussen ben ik een heel stuk verder.
Een impressie van de vorderingen en wat ons nog te doen staat, om een idee te geven van wat er zoal komt kijken bij een dergelijke muzikale vertelling.

Het begon met de keuze van het verhaal. Na tal van verhalen te hebben gelezen en sommige ook te hebben uitgeprobeerd bij de muziek, kwam ik uit bij het verhaal van Yourcenar dat ik al eerder verteld had. Destijds had ik al een en ander aan de chronologie veranderd. Yourcenar begint haar verhaal met een flashback en vertelt het verhaal dan chronologisch verder. Ik had besloten mijn verhaal in het ‘heden’ te beginnen en dat een paar keer te onderbreken met flashbacks. Het blijkt dat deze veranderde chronologie wonderwel aansluit bij de afzonderlijke delen van het strijkkwartet.
Dat was een constatering op hoofdlijnen. Vervolgens begon het puzzelwerk om het verhaal en de muziek naadloos op elkaar te laten aansluiten. Dat heb ik gedaan (en daar ben ik voor een deel nog mee bezig) gebruikmakend van een opname van het stuk en van de partituur waar de muziek in staat. De opname geeft me een indruk van het karakter van de muziek, in de partituur kan ik voor de musici aangeven hoe het verhaal in de muziek past. In het verhaal, bijvoorbeeld, zit het gedeelte dat de schilder door het paleis naar de keizer wordt gevoerd. Dat zijn maar een paar zinnen. In het kwartet zit dan net een gedeelte waar de muziek afwisselend zachter en harder is. Door die paar zinnen te plaatsen op de zachte delen, wordt de wandeling in het paleis ingekleurd. Ik kan met nog minder woorden toe omdat de muziek precies de goede dreigende sfeer vertolkt. Op het moment dat de keizer voor het eerst in beeld komt, begint in de muziek een cellosolo. Het kwartet, en met name de cellist kan ik aangeven dat ze bij “de vijfde maat na F” even op mijn tekst moeten letten en pas inzetten als ik de keizer heb genoemd.
Ik vertel hele stukken van het verhaal zonder dat de muziek meespeelt en het kwartet speelt ook twee delen zonder dat ik meevertel. Die andere twee delen komen op sommige punten nauw en die punten ben ik nu in de partituur aan het aantekenen.

Het kwartet studeert ondertussen hard op de muziek. Over een paar dagen hebben we onze eerste gezamenlijke repetitie. Dan kan ik de spelers vertellen hoe ik het voor me zie en hoor ik voor het eerst hoe het klinkt als het kwartet speelt. Mijn ervaring is intussen dat dat een heel stuk anders is dan wat ik door mijn koptelefoonje hoor als ik naar de mp3-speler luister. In die repetitie en de paar die dan nog volgen werken we verder werken aan bijvoorbeeld volume en timing. Mogelijk is het voor mij lastig om verstaanbaar te blijven als het kwartet voluit speelt en zullen ze op sommige plekken iets moeten inhouden. Mogelijk is het tempo van het kwartet anders dan dat op de opname waarmee ik oefen. Misschien kan ik hen vragen hier iets aan te doen, maar misschien is het zo eigenlijk wel mooier en zal ik mijn tekst wat moeten aanpassen.
Dit is het fijnslijpen dat pas in de gezamenlijkheid kan gebeuren.

En tenslotte moet ik gaan werken aan mijn presentatie. Sowieso moet ik nadenken over mijn houding en stemgebruik voor de verschillende personages en over de plek of plekken op het toneel waar ik vertel. Dat is allemaal standaard vertelregie. Maar in het geval van een dergelijke muzikale vertelling moet ik ook besluiten wat ik doe als het kwartet speelt. Blijf ik op toneel? Zo ja, waar dan? En wat als ik tijdens de muziek aan het woord blijf, maar de zinnen in de muziek vlecht? Blijf ik dan in ‘de vertelstand’, dat wil zeggen: blijf ik als verteller contact houden met het publiek en blijf ik het verhaal vertellen, zij het non-verbaal? Of ga ik letterlijk of figuurlijk even naar de achtergrond?
Wat ik wil voorkomen is dat het publiek zit te kijken naar een verteller die steeds zit te wachten op de volgende ‘cue’ om zijn volgende zin te zeggen. Voor het publiek moet het één vloeiend geheel blijven.

Een hoop om nog aan te werken, maar het is nog geen 22 januari en bovendien is het nu vakantie: alle tijd om te oefenen!


in

,