Vorige week was het zover. Ik mocht het sprookje vertellen dat ik had gemaakt. Ik was nogal nerveus, want want mijn gehoor was de vergadering van het bestuur van een grote landelijke organisatie. Mij was gevraagd een verhaal te maken dat aan hun situatie recht zou doen. Een verhaal dat ze zouden kunnen gebruiken in discussies over taken en verantwoordelijkheden van de organisatie. In mijn trainingen hoor ik vaak dat je in dergelijke settings niet met sprookjes moet aankomen. En ik antwoord dan altijd dat jij zelf de grootste belemmering bent om dat niet te doen. Als jij ervan overtuigd bent dat dat sprookje passend is, dan kun je daar wél mee aankomen.
Dat moge dan zo zijn. Toen het moment naderde dat de vergadering stil werd en de ogen van alle bestuurders op mij gericht waren, schoot het toch nog een keer door mijn hoofd: “Een sprookje… hier…?!”
Mijn opdrachtgever had mij vooraf allerlei informatie over de organisatie toegestuurd. Ik wist ongeveer waar ze zich mee bezighield en snapte min of meer wat de thema’s waren waarover nagedacht moest worden. Thema’s over de bestaansgrond van de organisatie en over de verhoudingen met andere organisaties. Thema’s over de middellange en langere termijn. Thema’s waarover de meningen uiteen liepen.
Mijn opdrachtgever had een workshop georganiseerd waarin het voltallige bestuur aan de hand van stellingen en tegen-stellingen gevraagd werd met elkaar van gedachten te wisselen. Ik zat erbij om te horen hoe er over de zaken gedacht en gesproken werd. Ik luisterde, maakte veel aantekeningen en stelde af en toe een vraag. Bij het vertrek wenste de voorzitter me succes: “Ik ben benieuwd hoe je uit deze wolk van meningen ons verhaal destilleert!” Dat was ikzelf trouwens ook.
(Later meer – over hoe ik tot het sprookje kwam en hoe het meer dan goed uitpakte.)