Jean d’Arras: van auteur tot personage

Werkend aan het verhaal over Melusine intrigeerde het mij dat in het boek dat Jean d’Arras over haar schreef, fabel en feit vervlochten zijn. Enerzijds vertelt hij de aloude mythe over een vervloekte fee die een redelijk gelukkig leven leidt met haar man. Althans, tot hij zijn huwelijksbelofte breekt. Dan verandert ze in een draak en vliegt weg. Anderzijds vertelt d’Arras uitgebreid over hun tien vrome en dappere zonen, hun ridderlijke daden en de gebieden en rijken die zij veroveren. Het intrigeerde me hoe d’Arras het sprookje aanvult met zo’n feitelijk aandoend relaas dat gebruikt kon worden om aan te tonen dat de hertog van Berry (de opdrachtgever van d’Arras) recht had op het kasteel van Lusignan. Hij stamde overduidelijk af van Melusine.

Mission accomplished, zou je kunnen denken. Maar d’Arras begint zijn boek met een uitgebreide beschrijving van al het onderzoek dat hij verrichtte. Hij gaat terug naar Aristoteles, de bijbel en verslagen van reizen naar verre, vreemde landen. Hij citeert ooggetuigen die recent nog Melusine, de draak, hebben gezien. Hij doet, kortom, zijn uiterste best om aan te tonen dat feeën en draken misschien wel eens echt kunnen bestaan. Wie zijn wij nou helemaal om eraan te twijfelen dat God ook hen niet zou kunnen scheppen? Waarom doet d’Arras al deze moeite? Vond hij zelf de combinatie van sprookje en stamboom toch ook wat vergezocht? Moest hij zichzelf misschien ook nog een beetje overtuigen?

Inmiddels vind ik het verhaal over d’Arras net zo boeiend als enkel het sprookje van Melusine. Wat zou er gebeuren als ik de feitelijkheden over zijn werk en zijn historische context zou combineren met de verhalen over Melusine? Zou ik mijn verhaal net zo’n mengeling van feit en fictie kunnen maken als het boek van Arras?

En zo ben ik de afgelopen dagen opnieuw begonnen aan mijn verhaal. Eens zien of deze aanpak vruchtbaar blijkt.