Ik werk aan mijn volgende kwartaalverhaal dat ik ga vertellen in het Gebroeders van Lymborch-huis. Aan het eind van mijn vorige stukje gaf ik aan dat de inspiratie voor dat verhaal nog moet komen. Ik schreef: “Dat die niet valt te forceren.” Dat klinkt misschien wat passief. Ik schreef wel ook dat ik er al heel wat voorwerk op heb zitten. Daarin klinkt door dat dat wachten op de inspiratie ook werken is. Hoe gaat dat bij mij als ik aan een nieuw verhaal werk?
Een plaatje
Bij dit stukje wilde ik een mooi plaatje zetten, gemaakt door zo’n zogenaamd intelligente plaatjes-maak-site. Daartoe moet je een prompt geven en in mijn eerste pogingen gaf ik aan dat in het plaatje te zien moest zijn hoe inspiratie het gevolg is van hard werken. In de gegenereerde plaatjes was de inspiratie wel min of meer te zien (een lampje of een vrolijk mengsel van kleuren), maar het harde werken zag ik niet terug. Toen probeerde ik wat het zou opleveren als ik het bij “inspiratie”, “creativiteit”, of “ingeving” zou laten, maar die plaatjes waren niet beter. Toen heb ik zelf een belangrijke creatieve stap gezet die dat programma blijkbaar niet kon zetten: ik ben gaan associëren. Ik vroeg om een plaatje met een donkere, stormachtige lucht (dat harde werken) en een bliksemschicht (flits van inspiratie) die het landschap eronder verlicht. Dat leverde het plaatje hierboven op. Maar, dacht ik toen, een bliksemschicht duidt op één helder moment. Wat als het licht van de inspiratie er altijd al is, maar alleen moeilijk te zien is? Het plaatje bij “een donkere kelder met één straaltje licht door een sleutelgat” was bij lange na niet zo mooi als het plaatje dat je nu ziet.
Informatie
Mijn associaties bij inspiratie zeggen iets over hoe het bij mij werkt. Ik vertrouw erop dat het komt. Ik kan het niet forceren, maar ik kan wel werken aan de omstandigheden voor de inspiratie om te verschijnen. Ik maak verhalen op maat, dus als ik een verhaal ga maken, heb ik kaders waar het in moet passen. Daarop ga ik me inwerken. Soms is dat een kwestie van spreken met mensen die ‘er’ meer van weten en vaak ben ik veel aan het lezen. Toen ik het verhaal Wolfgang maakte, las ik over Mozarts leven. Bij de voorbereiding voor mijn Driekoningenverhaal vond ik een proefschrift over een middeleeuws handschrift waarin zo’n beetje alle legendes over deze figuren bij elkaar stonden. En voor mijn volgende kwartaalverhaal lees ik onder andere het boek van Ian Wilson over de ridder de Charny die een hoofdrol speelde in de slag bij Poitiers.
Zo omcirkel ik het onderwerp en duik af en toe wat dieper in zaken die me intrigeren. Wat betekende dat koninklijke vaandel, die Oriflamme? Hoe kwam de Charny aan de lijkwade van Turijn? Welke rol speelde de hertog van Berry in het Westerse Schisma?
Improvisatie
En ik ga improviseren. Om te komen tot mijn Driekoningenverhaal heb ik allerlei verhaaltjes verteld vanuit verschillende emoties: wat gebeurt er als ik die koningen verontwaardigd laat klinken, wat als ze verdrietig zijn, of juist blij? Vanochtend ben ik voor mijn nieuwe verhaal een tijd aan het improviseren geweest vanuit verschillende personages: hoe keek de Berry naar de Charny en vice versa? Wat vertelt de Berry over het boek van de Charny dat hij in zijn bibliotheek heeft staan? Wat schiet er in de laatste momenten van zijn leven door het hoofd van de Charny, als hij met het koninklijk vaandel in zijn handen op het slagveld van Poitiers wordt gedood? Zoals bij veel geïmproviseerd materiaal is het meeste niet boeiend genoeg om op door te gaan. Maar soms stuit ik al doende op een ingeving of formulering die het waard is om verder uit te werken.
Laten borrelen
En zo, al lezend en improviserend, zet ik in mijn achterhoofd, in mijn onbewuste, van alles in gang dat erop los associeert en dwarsverbanden legt. Terwijl ik met andere zaken bezig ben, borrelt dat er lustig op los. En dan, op de meest onverwachte momenten, komt er een idee naar boven. Tijdens de afwas, onder de douche of in een droom. Ik heb het niet bedacht, het is er opeens. Gekust door de muze, zeiden de oude Grieken en dat vind ik wel een mooi beeld. De ingeving waarop ik kan gaan voortborduren. De grond is bouwrijp gemaakt, er is een idee, nu kan er gebouwd gaan worden. Het schrijven van het verhaal heeft dan nog heel wat voeten in aarde, maar het uitwaaierende onderzoek, het divergeren, neemt dan een eind. Dan kan ik naar een punt gaan toe werken.