Bij de afgelopen Mythische Marathon was voor mij het verhaal Beatrijs geloot. Die marathon is een jaarlijkse bijeenkomst van vertellers waarin wij elkaars publiek zijn en iedereen een aan haar of hem toegewezen deel van een groter verhaal vertelt. Leuk om op deze manier zoveel vertellers aan het werk te zien en elkaars verschillende stijlen en ook interpretaties van de verhalen te horen. Ook leuk om op deze manier een verhaal te vertellen dat je niet zelf hebt uitgezocht. Dit jaar viel mij het tweede deel van Beatrijs te beurt.
Ik wist dat ‘de Beatrijs’ een hoogtepunt in de Middelnederlandse literatuur moest zijn, maar daarmee hield het ook op. De eerste keer dat ik het gedicht las, las ik het in de prozaversie in de vertaling van Ingrid Biesheuvel. Het verhaal van een non die wegvlucht uit het klooster om samen met haar geliefde een nieuw leven op te bouwen. Zeven jaar hebben ze het goed samen en ze krijgen twee kinderen. Dan slaat de armoe toe en neemt de man de benen. Er zit voor de vrouw niets anders op dan ‘geld te gaan verdienen met haar lichaam’. Zeven jaar lang leeft ze in deze zonde en dan is haar berouw zo groot dat ze stopt. Dan gaat ze bedelend door het land, haar adellijke idee van eer had haar dat tot dan daarvan weerhouden. Al die tijd heeft ze wel netjes tot Maria gebeden. En uiteindelijk krijgt ze een droom dat ze moet terugkeren naar het klooster. Al die jaren heeft Maria zelf haar plek in het klooster ingenomen en geen van haar zusters heeft daar iets van gemerkt. Gelukkig wordt voor haar kinderen gezorgd en nadat ze heeft gebiecht, zijn haar zonden vergeven en is het mirakel compleet.
Ik las veel over dit verhaal en wat de Nederlandse versie zo uniek maakt in de literatuur van die tijd. Er wordt veel aandacht besteed aan een geloofwaardig verhaal. De voor- en nageschiedenis is veel uitgebreider dan in andere versies van het verhaal. Ook het innerlijke leven van de non is misschien wel het eerste verhaal waar dit zo expliciet aan bod komt, haar twijfels, haar berouw, de pijn van het afscheid van haar kinderen, de angst om te gaan biechten… En toch kon ik weinig met het verhaal.
Vorig jaar om deze tijd boog ik me over Mariken van Nimwegen en bij dat verhaal had ik al gauw een insteek om het verhaal wat los te weken van de zwart-witte, moralistische vertelling die het toch ook is. Misschien hielp het wel dat de duivel, Moenen, in dat verhaal een personage is. Bij Beatrijs is de duivel verinnelijkt, zou je kunnen denken. Al haar gevoelens, twijfels en berouw zijn precies dát: háár gevoelens, twijfels en berouw. Er is geen externe instantie die het haar aandoet. Er is wel een externe instantie bij wie ze al die zaken neerlegt: Maria. Misschien overschat ik het, maar voor mijn gevoel bestaat de helft van het verhaal uit gebed tot Maria. Zoals ik schreef: ik kon er weinig mee.
Eén zin uit een van die gebeden bleef vanaf het begin wel bij me hangen: “Wanhoop is een vloek in de ogen van God.” Een gebod haast om te blijven hopen, in elk geval om niet te wanhopen… Een zin die mij raakt, in onze tijd waarin er genoeg is om wanhopig over te worden. Wanhoop is een vloek in de ogen van God. Ik vertaal dat voor mezelf met: ga niet bij de pakken neerzitten, pak iets aan, ga iets doen, leef het vóór. Het lukte me niet om dit in mijn versie van het verhaal verwerken. Ik vertelde uiteindelijk een verhaal dat dicht bij het origineel bleef.
Dankzij de Mythische Marathon kon ik me eens goed met dit stuk cultureel erfgoedbeziggouden, en dat was de moeite waard. Maar vooralsnog denk ik niet dat ik Beatrijs snel nog eens ga vertellen.