Nikodemus


Dit verhaal heb ik gemaakt om te vertellen in een experimentele kerkdienst op de zondag na Pasen. Over het maken van dit verhaal schreef ik dit stukje.


Opstaan

Ik moet opstaan. Hij is dood, maar zolang er nog iemand is die zich de overledene herinnert; zolang we de verhalen over hem vertellen – zolang leeft hij voort.
Ik zal over hem vertellen. En over mijzelf. Hij was leraar. Ik zijn leerling. Geen door hem aangewezen discipel of een fanatieke volgeling. Wel een leerling. Een leerling bij wie de twijfel vaak toesloeg. Snapte ik wel wat hij bedoelde? Was ik het wel eens met zijn extreme standpunten? Durfde ik het wel aan?
Opnieuw geboren worden?!

Leerling

Ik was zijn leerling. Jazeker: ik, Nikodemus, priester, lid van de Hoge Raad, bestuurder van Jeruzalem, was leerling van Jezus. Ondanks hoe hij tekeerging tegen de rijken. Ik ben rijk. Ik schaam me daar niet voor en heel lang stak ik het ook niet onder stoelen of banken. Op alle hoogtijdagen liet ik tapijten neerleggen waarover ik naar de tempel liep. Die tapijten moesten dan blijven liggen zodat de armen ze konden meenemen Ik vond dat een mooie manier om hen te laten delen in mijn rijkdom. Zo gaf ik ruim meer aan de armen dan de wet voorschrijft. Regelmatig werd ik er door andere priesters op aangesproken. Hoe vernederend het was. Had ik wel door dat er achter mijn rug werd gevochten om die tapijten? Hoe de sterksten er vaak met de buit vandoor gingen. En moest ik zo te koop lopen met mijn rijkdom? Blijkbaar moet je een spiegel voorgehouden worden om tot inzicht te komen.
In mijn geval was dat het optreden van Johannes. De profeet in de woestijn die hele mensenmassa’s trok in zijn kamelenharen mantel, met zijn sprinkhanen-dieet en zijn donderpreken. Steeds als er een profeet opstaat, word ik nieuwsgierig. Ik moet zeggen: het was overweldigend. Het einde der wereld was nabij en alleen degenen die hij persoonlijk in de Jordaan ondergedompelde zouden worden gered. Dat dopen was een mooie vondst, maar mij overtuigde hij niet. Het leek toch meer te draaien om Johannes dan om de bekering van die mensen of om de eer van de Eeuwige. Ik vond zijn optreden nogal opzichtig: kijk mij eens! Opzichtig. Kijk mij eens. Die woorden bleven hangen in mijn hoofd. En ik ging ze toepassen op mezelf. Die tapijten waarover ik liep, was dat niet ook ter meerdere eer en glorie van mijzelf?
Zo heeft Johannes me een spiegel voorgehouden. Zijn neef, Jezus opende nieuwe vensters. Hij toonde prachtige vergezichten.

Licht

Dit verhaal wil ik toch nog een keer vertellen. Het was ook rond Pasen, al heel wat jaar geleden. Het was het jaar dat het zo verschrikkelijk droog was. Ook toen al was ik bestuurder van deze stad. Het was mijn verantwoordelijkheid dat de watervoorziening op orde was. Door de droogte stond in de openbare putten nog maar weinig water. Veel te weinig voor alle pelgrims die met Pasen in de stad zouden zijn. Ik ben toen naar een hoge Romeinse ambtenaar gegaan en heb gevraagd om van zijn voorraad te mogen gebruiken. Twaalf waterkelders vroeg ik en ik stond er persoonlijk garant voor dat ze binnen een half jaar weer gevuld zouden zijn. Zo niet, dan betaalde ik hem twaalf talenten zilver. Idioot veel geld, maar binnen een half jaar zou het toch eindelijk wel weer gaan regenen?
Toen de pelgrims weer vertrokken waren, stonden alle waterkelders leeg en in de maanden erna viel ook geen druppel regen. Op de laatste dag van dat halve jaar, ’s ochtends bij zonsopgang, kwam er een bode aan de deur. Of ik wilde betalen. Ik liet hem terugmelden dat de dag nog niet om was. ’s Middags kwam hij weer: “Vul nu de kelders met water of betaal het geld dat je verschuldigd bent.” Weer liet ik antwoorden dat de dag nog niet om was. Tegen het eind van de middag kwam hij weer en liet namens zijn heer weten dat ik hem in het badhuis kon vinden om te betalen. In het badhuis, nota bene… Ik ben naar de tempel gegaan en heb gebeden. Niet vanwege mijn eigen geld of eer. Daar ging het niet om. Het ging om de eer van de Eeuwige. En geloof het of niet, op dat moment betrok de hemel en viel de regen met bakken uit de hemel. Zóveel dat de kelders in een mum van tijd overliepen van water. Toen ik de tempel uitkwam, kwam de Romein net uit het badhuis. Ik zei hem dat zijn putten weer gevuld waren. Maar hij antwoordde: “Gefeliciteerd met de hulp die je van jouw God kreeg. Maar je zult toch moeten betalen, want de zon was al onder toen de kelders gevuld werden.” Weer ging ik de tempel in en bad ik. De regen stopte, de wolken dreven uiteen en de zon begon weer te schijnen. Ik hoefde niet te betalen.
Dit verhaal vertel ik niet om mezelf op de borst te kloppen. Maar omdat het me wat maanden geleden weer te binnenschoot. Zonlicht die doorbreekt in de donkerte van de nacht. Zo voelde het toen ik Jezus ‘s nachts had opgezocht. ’s Nachts, de tijd om de schriften te bestuderen. Ik wilde met hem in gesprek over het koninkrijk der hemelen en over zijn opvatting over mijn kansen als rijke man. Daar was hij namelijk extreem uitgesproken over. Maar we hadden elkaar nog niet begroet en ik had nog geen vraag gesteld of hij begon al te preken. Ik kon hem niet volgen. Maar toch. Misschien herkent u dat. Iemand die zó bevlogen spreekt, dat je wel mee moet gaan in zijn verhaal. Dat het wel waar moet zijn. Ik was dood en moest opnieuw geboren worden. Hij keek me aan. Het was alsof hij zo bij mij naar binnen keek: wanneer kreeg ik nou eindelijk eens de geest?

Koninkrijk

Hoe hij vertelde over het koninkrijk der hemelen. Zó aanstekelijk. En zo extreem. Alles zou radicaal anders worden. Niet ooit eens, in een verre toekomst. Nee, nu. Het kon elk moment beginnen. Hij preekte niet alleen heel overtuigend. Nee, woorden én daden. Hij genas zieken en dreef demonen uit. Hij trok op met verschoppelingen. En hoe hij op het tempelplein tekeerging! Hij trapte aan alle kanten tegen de gevestigde orde. Het was niet raar dat de Romeinen hem in de gaten hielden. Maar ook in de Hoge Raad spraken wij over hem. Natuurlijk. Hij scheen gesuggereerd te hebben dat hij de Heer zelf was. Sommigen in de Raad wilden hem daarom veroordelen. Zoals ik zei, had ik best mijn vragen bij zijn leer, maar dit kon niet. In de Raad moesten we ons natuurlijk zelf aan de wet houden. Je kunt iemand niet veroordelen zonder hem zelf gehoord te hebben. Maar toen ik dat opperde, begonnen ze mij te bedreigen.
Wat heb ik gedaan? Waar was ik, met al mijn connecties, met al mijn geld? Ik zie zijn ogen nog zó voor me. Wanneer kreeg ik nou eens de geest?
Nu is hij dood.
Ik ben naar een verkoper van geurige oliën en balsem gegaan. De man vroeg of ik één kruikje wilde. Ik heb zijn hele voorraad gekocht. Daarmee is hij gebalsemd voor ze hem in het graf legden. De heerlijke geur komt door alle kieren naar buiten. Alsof de rotsen in bloei staan.
Hij is dood. Ik moet opstaan. Zolang we over hem vertellen, leeft hij voort.