Wij

Dit verhaal heb ik gemaakt bij de zaligsprekingen in de bergrede van Jezus in de bijbel. Overwegingen bij het maken van het verhaal heb ik in dit stukje geschreven: Bij de bergrede. Op 24 september 2023 vertelde ik het verhaal in een kerkdienst. Hier vind je de opname daarvan.


“Gelukkig als je arm bent. Gelukkig als je honger hebt. Gelukkig als je huilt.” Dat ging nooit over mij. Ik was eigenlijk altijd gelukkig. “Wee jullie die rijk zijn. Wee jullie die nu genoeg hebben, die nu lachen.” Kijk, dat ging over mij. Maar de waarschuwing drong nooit tot me door. Zoals ik al zei: ik was eigenlijk altijd gelùkkig. Je had mensen zoals ik en mensen die níet zo gelukkig waren. Wij en zij. Daartussen een kloof…

Het is wat raar om te zeggen dat er een kloof gaapte tussen mij en mijn schaduw. Maar we leefden al zolang ik me kan herinneren langs elkaar heen. Ik had een schaduw. Logisch. Ik vond mijn schaduw vrij plat en weinig uitgesproken. Hij was grijs, kleurloos. Af en toe ergerde ik me aan hem. Bijvoorbeeld als ik kleine lettertjes wilde lezen en hij er voor ging staan. Of als ik een foto had gemaakt en later zag dat hij er ook op stond. Ik wist wel dat hij er niks aan kon doen, maar ik vond het toch heel irritant. Maar ik was me nooit bewust van die kloof tot hij vertrok.

Het was zomer en ik was er een weekje tussenuit. Even in mijn eentje naar een huisje in de duinen. Mijn schaduw was natuurlijk mee, maar zo dacht ik erover: in mijn eentje. Op een avond maakte ik een strandwandeling. Ik lette niet op hem, maar toen de zon onder ging werd steeds duidelijker dat mijn schaduw weg wilde. Hij rekte zich hoe langer hoe meer uit richting de duinen. Ik zei hardop: “Oh, wil je weg? Toe maar!” Ik vond het wel een grappige gedachte. Mijn schaduw zat aan mij vast. Hoe zou hij het ooit zonder mij redden? Ik lachte: “Ga maar.” En toen wàs hij weg. Van het ene op het andere moment had ik geen schaduw meer. Niks dramatisch, dacht ik. Het was donker geworden, dus miste ik hem niet eens. Terug in het huisje viel ik meteen in slaap.

Ik werd wakker van het licht. Alsof ik de gordijnen niet had dichtgedaan. Alsof de zon al op z’n hoogst stond, nog feller. Maar de gordijnen zaten dicht en het was nog vroeg. Ik ging naar de wc en ook daar was dat licht, zonder dat ik de lamp had aangedaan. Ik ging naar buiten. Het licht bleef gelijk. Pas in de loop van de ochtend drong tot me door dat ik geen schaduw had. Overal licht, nergens schaduw.Ik ging naar het dorp om boodschappen te doen. Toen ik de jongen achter de kassa aansprak, schrok hij: “Ik had u niet gezien.” Op straat botsten verschillende mensen tegen me op en keken me dan verbaasd aan. Het was alsof ik onzichtbaar voor ze was. Een hoofdpijn begon te zeuren. Dat licht begon me te irriteren.
’s Avonds was het een knallende hoofdpijn geworden. Ik ging vroeg naar bed, maar kon niet slapen. Dat licht. Ik draaide me om. En weer terug. Geen schaduw… Ik sliep even, lag weer wakker, woelde en doezelde weg. Ik droomde. Dat ik mijn schaduw was. Als ik als schaduw naar mezelf keek zag ik een donker silhouet, want daarachter was een heldere lichtbron. Dat silhouet had weinig diepgang. Was weinig menselijk. Ik ergerde me eraan dat hij zich steeds boven mij verhief en steeds zo’n beetje op mijn tenen stond. Dat ik als schaduw altijd maar geacht werd te volgen. Wat verbeelde hij zich wel? Ik werd wakker en kon niet meer slapen. Ik ging naar buiten.

Een strandwandeling. Het was een mooie nacht en ik miste mijn schaduw. Met die droom nog in mijn hoofd, stelde ik me voor dat mijn schaduw misschien wel meer reliëf en nuance had dan ik altijd had gedacht. En die lichtbron achter mij toen ik als schaduw naar mezelf keek: dat was een duidelijke bron van licht. Heel anders dan dat hoofdpijnverwekkende licht dat ik nu om me heen had. Voor het eerst van mijn leven besefte ik hoe hard ik mijn schaduw nodig had. Vóór me klom de volle maan omhoog. Waar zou mijn schaduw zijn? Zou hij mij ook missen? Na een tijdje besloot ik terug te gaan. Ik keerde om en… daar was hij: mijn schaduw! Pal voor me. Meer dan levensgroot. Scherp afgetekend tegen het zand.
Het moet een raar gezicht zijn geweest als iemand langs was gelopen. Mijn schaduw en ik, we lachten allebei, bogen ons naar elkaar toe, raakten elkaar aan. Voor het eerst voelden we elkaar echt aan. We liepen terug. Hij voorop. Dat zachte maanlicht was meer dan voldoende om bij thuis te komen. We vielen in slaap en bij het eerste zonlicht werden we wakker.

“Gelukkig als je arm bent, wee jullie die rijk zijn. Gelukkig als je honger hebt, wee jullie die nu genoeg hebben. Gelukkig als je huilt, wee jullie die lachen.” Ik hoor daar nu minder een kloof in en meer een aandachtspunt. Mijn schaduw heeft me daarop gewezen. Ik sta niet los van hem. Niet ik-hij, maar: wij.


Dit verhaal stel ik beschikbaar onder Creative Commons Naamsvermelding-NietCommercieel 3.0 Nederland License.